De leerkracht ziet kinderen verschillende motorische activiteiten uitvoeren. Motorische activiteiten kunnen onderverdeeld worden in grofmotorische activiteiten en fijnmotorische activiteiten. Voorbeelden van grofmotorische activiteiten zijn rennen, springen, klimmen en fietsen. Voorbeelden van fijnmotorische activiteiten zijn knippen, vouwen en schrijven.
Het motorisch functioneren hangt samen met het cognitief functioneren en het gedrag van kinderen. Het is daarom voor een leerkracht belangrijk om voldoende kennis over het motorisch functioneren van de kinderen uit de klas te hebben. Wanneer loopt een kind motorisch achter? Wat kan er in de klas gedaan worden? Wanneer is er extra begeleiding nodig?
Protocol kinderoefentherapie op school
Kinderoefentherapeuten zijn ook gevestigd binnen onderwijsinstellingen. Doordat de behandeling plaatsvindt binnen een onderwijsinstelling kunnen de motorische vaardigheden direct in de dagelijkse situatie van het kind worden aangeleerd. Denk hierbij aan de gymles, het buiten spelen en het schrijven in de klas. Ook is er een goede samenwerking met de leerkracht mogelijk en worden ouders betrokken bij het behandelproces.
De kinderoefentherapeut binnen een onderwijssetting werkt volgens het protocol kinderoefentherapie op scholen.